1. Wanneer kerken en religieuze verenigingen of gemeenschappen in een lidstaat op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening uitgebreide regels betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking toepassen, kunnen die regels van toepassing blijven, mits zij in overeenstemming worden gebracht met deze verordening.
2. Kerken en religieuze verenigingen die overeenkomstig lid 1 van dit artikel uitgebreide regels hanteren, zijn onderworpen aan toezicht door een onafhankelijke toezichthoudende autoriteit, die specifiek kan zijn, op voorwaarde dat de autoriteit voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in hoofdstuk VI van deze verordening.