1. Wanneer dit noodzakelijk en evenredig is om het recht op bescherming van persoonsgegevens in overeenstemming te brengen met de geheimhoudingsplicht kunnen de lidstaten specifieke regels vaststellen voor de in artikel 58, lid 1, punten e) en f), bedoelde bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten in verband met de verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers die krachtens het Unierecht, het lidstatelijke recht of door nationale bevoegde instanties vastgestelde regelgeving, aan het beroepsgeheim of aan een andere gelijkwaardige geheimhoudingsplicht onderworpen zijn. Die regels gelden uitsluitend met betrekking tot persoonsgegevens die de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker in het kader van een onder die geheimhoudingsplicht vallende activiteit heeft ontvangen of verkregen.
(164) Met betrekking tot de bevoegdheden van de toezichthoudende autoriteiten om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker toegang tot persoonsgegevens en tot zijn bedrijfsruimten te verkrijgen, kunnen de lidstaten binnen de grenzen van deze verordening bij wet specifieke regels vaststellen om het beroepsgeheim of andere gelijkwaardige geheimhoudingsplichten te waarborgen, voor zover dit nodig is om het recht op bescherming van persoonsgegevens met het beroepsgeheim te verzoenen. Daarbij worden de in de lidstaten geldende verplichtingen om de regels van het beroepsgeheim na te leven wanneer het Unierecht zulks vereist, onverlet gelaten.